Friederich Nietzsche
Friedrich Wilhelm Nietzsche (Ph.D., Philology, Leipzig University, 1869) was a German philosopher of the late 19th century who challenged the foundations of Christianity and traditional morality. He was interested in the enhancement of individual and cultural health, and believed in life, creativity, power, and the realities of the world we live in, rather than those situated in a world beyond. Central to his philosophy is the idea of “life-affirmation,” which involves a questioning of all doctrines that drain life's expansive energies, however socially prevalent those views might be. Often referred to as one of the first existentialist philosophers along with Søren Kierkegaard (1813–1855).
From the Stanford Encyclopedia of Philosophy
“Staat noem ik dat, waar allen gifdrinkers zijn, goeden en slechten, Staat, waar allen zichzelf verliezen, goeden en slechten. Staat, waar de langzame zelfmoord van allen 'het leven' heet.”
Friederich Nietzsche
“Ergens ter wereld bestaan nog volken en kudden, doch niet bij ons, mijne broeders: hier vindt men staten.Staat? Wat is dat? Wellaan! Zet nu de oren open, want thans zeg ik u mijn woord over de dood der volken. Staat beduidt het koudste van alle monsters. Koud is ook zijn leugen; en deze leugen kruipt hem uit de mond: 'Ik, de staat, ben het volk.”
Friederich Nietzsche
“Verzet - dat is de fierheid van de slaaf!”
Friederich Nietzsche
“Men arbeidt nog, want arbeid is een vermaak. Maar men zorgt, dat het vermaak niet aangrijpt. Men wordt niet meer arm en rijk: beide zijn te bezwaarlijk. Wie wil nog regeren? Wie gehoorzamen? Beide zijn te bezwaarlijk. Geen herder en ene kudde! Ieder wil hetzelfde, ieder is gelijk: wie anders voelt, gaat vrijwillig in het gekkenhuis.”
Friederich Nietzsche
“A arte é o grande estimulante da vida”
Friederich Nietzsche
“And we should consider every day lost on which we have not danced at least once. And we should call every truth false which was not accompanied by at least one laugh”
Friederich Nietzsche
“My genius is in my nostrils.”
Friederich Nietzsche