“Ook hij liet een grote stoommachine plaatsen en alles groeide zo overrompelend vlug, dat er echt geen tijd was zich om veiligheid of zelfs een minimum aan hygiëne te bekommeren. In de spinnerijen stonden de vrouwen, meisjes en kinderen in wolken dwarrelend pluk, bijna dagelijks raakten handen vermorzeld bij het 'indraaien' en in werkplaatsen waar men omgeven was van natte dampen, kregen de meeste vrouwen een ziekte die men waterkanker noemde.(...) De vrouwen brachten in de levensgevaarlijke werkplaatsen hun kleinste kinderen van huis mee en lieten ze rondkruipen in vuil, stof en stank.”
“Ik kon het echter niet laten, te scrhijven over ook nog de meisjes van 14 tot 18 jaar, die men de meest vermoeiende en meest zenuwslopende taak op de smalle schouders legde. Men noemde ze 'de nachtploeg', omdat ze het afschuwelijke nachtwerk te verrichten kregen: bij het loeien der sirenes om 6 of 7 uur in de avond, repten ze zich naar de fabrieken en stonden ze de hele nacht dóór in het helse lawaai van machines, molens of getouwen, om pas rond 6 of 7 uur in de grauwe ochtend de fabriekspoort te verlaten. Ondervoed, afgemat, door slaap overmand, kon geen nacht voorbij gaan zonder dat een van hen een ongeluk overkwam.”
“Daar kwam onder andere aan het licht, dat in de hele fabriek Jacobs maar vier volwassen mannen werkten, aangesteld als meesterknechten, en de rest uit kinderen bestond. Kinderen van acht en zeven jaar, van zes en zelfs van maar vijf jaar, die door de meesterknechten met slagen en stampen werden opgejaagd...en dat die kinderen zich vrij veel stom dronken aan een fles genever.”
“Op het einde van het jaar 1889 stemde de regering dan de wet op de kinderarbeid. Hierdoor was het niet langer meer toegelaten, kinderen beneden de twaalf jaar in mijnen en fabrieken te aanvaarden. Ondanks deze wet bleven in haast alle fabrieken der Denderstreek de kinderen aan het werk. Men zou eerst nog, jaren later, inspecteurs moeten aanstellen om kontrool hierop te houden.”