“Ik riep: “Doornroosje! Je bent ternauwernood meer van belang! Ternauwernood… Nog net wel. Nog niet helemaal niet. “Ik houd ternauwernood oneindig veel pijnlijk nauwgezet en desalniettemin niet voor herhaling vatbaar nog net wel van jou”, zei ik.En niet lang daarna:“Ik houd ternauwernood oneindig veel op zijn minst overdadig en onomkeerbaar pijnlijk nauwgezet bijna achteloos en desalniettemin niet voor herhaling vatbaar nog net wel van jou.”“Van wie?” (riepen de denkbeeldige meeuwen) “Van wie? Van wie?”“Van Doornroosje”, zei ik, buiten adem.”
“Toen ging hij slapen, met zijn hoofd op de woorden waar hij het meest van hield: warm, alles, altijd, ik.”
“Ik weet het: het mooiste zou zijnals ik onvindbaar wasen altijd naar mijzelf bleef zoeken.Hoe interessant zou dat niet zijn!Maar ik ben zó vindbaar…zó voor het oprapen…doe het licht uit, struikel over mij!”
“Ik val niet, ik dans.”
“Een man viel,sleepte heesters, spreeuwen, schoonheid met zich mee.‘Doe dat nog eens,’ zei een vrouw,en hij viel opnieuw,sleepte triestheid en muziek en liefdemet zich mee,en kasten vol kinderen.‘En nog eens,’ zei zij,en hij viel met een schreeuw,sleepte de zon met zich mee.‘En nog eens,’ zei zij,en het werd koud om hem heen -hij viel in duizend stukken.‘En nog één keer,’ zei die vrouw,en hij viel opnieuw.”