“Ik wil geen aanbidders, maar vrienden, geen bewonderaars voor een vleiend lachje maar voor optreden en karakter. Ik weet heel goed dat dan de kring om me heen veel kleiner zou zijn. Maar wat hindert dat als ik nog maar een paar mensen, oprechte mensen, overhoud?”
“„Is u Amsterdammer?” vroeg Bavink. „Ja, Goddank”, zei Japi. „Ik ook”, zei Bavink. „U schildert niet?” vroeg Bavink. Het was een rare burgermansvraag, maar Bavink dacht aldoor maar: wat zou dat toch voor een kerel wezen? „Nee Goddank”, zei Japi, „en ik dicht ook niet en ik ben geen natuurvriend en geen anarchist. Ik ben Goddank heelemaal niks.”
“Atticus,' zei ik op een avond, 'wat is nou precies een nikkervriend?''Scout,' zei Atticus, 'nikkervriend is alleen maar een van die termen die absoluut niets beduiden - zoiets als snotneus. Ik kan het moeilijk uitleggen. Onwetende en minderwaardige mensen bezigen dat woord als ze denken dat je aan negers de voorkeur geeft boven henzelf. En er zijn ook mensen als wij toe gekomen om dat woord te gebruiken, als ze iemand op een gemene, ordinaire manier willen uitschelden.''Maar jij bént toch niet een echte nikkervriend, hè?''Dat ben ik zeker. Ik doe mijn best om van iedereen te houden ... Dat is soms een hele toer ... maar baby, het is nooit echt beledigend als iemand je uitscheldt voor iets. dat hij minderwaardig vindt. Dan blijkt alleen maar hoe zielig die ander is, en daarom is het helemaal niet kwetsend.”
“Want wat is contact tussen mensen, tussen de mens en de wereld, tussen hem en zijn tijd, anders dan een substituut voor het contact dat geen vragen onbeantwoord laat? Dit boek gaat over de aard van dat verlangen. Over de voorstellingen die in plaats komen van wat we willen omarmen, maar wat we niet kunnen omarmen. En zo komt ook dit boek, net als ieder ander boek, in plaats van wat ik eigenlijk wilde zeggen, maar waar de woorden niet voor zijn.”
“Vroeger blikte ik in een chaotische toekomst, omdat ik het moment, dat vlak voor me lag, niet wilde beleven. (...) Ik had soms het zekere, doch zeer vage gevoel, dat ik "iets zou kunnen worden" in de toekomst, iets "geweldigs" zou kunnen doen en dan af en toe weer die chaotische angst dat ik "toch wel naar de bliksem zou gaan". Ik begin te begrijpen hoe dat komt. Ik weigerde de vlak voor me liggende taken te doen. Ik weigerde van trede tot trede voort te klimmen voor die toekomst. (...)Vroeger leefde ik altijd in een voorbereidend stadium, ik had het gevoel dat alles wat ik deed toch niet het "echte" was, maar voorbereiding tot iets anders, iets "groots", iets echts. Maar dat is nu volkomen van me afgevallen. Nu, vandaag, deze minuut leef ik en leef ik volop en is het leven waard geleefd te worden en wanneer ik zou weten, dat ik morgen zou sterven, dan zou ik zeggen: ik vind het heel jammer, maar het is goed geweest, zoals het geweest is.”
“Ik lees nauwelijks fictie. Onder ons gezegd en gezwegen, ik vind het iets voor verveelde huisvrouwen. Fictie. Dan Brown heb ik gelezen, omdat zoveel mensen dat kochten. Ik dacht, eens kijken of de massa smaak heeft. Maar dat was dus niet zo.”