“Ik word zelf bang als ik aan allen denk met wie ik me altijd zo innig verbonden voelde en die nu overgeleverd zijn aan de wreedste beulen die er ooit bestaan hebben.En dat alles omdat ze joden zijn.”
“Zeven jaar lang heb ik dag en nacht met slechts een gedachte voor mijn geest rongelopen - haar. Als er maar een christen was die zo trouw aan zijn God was als ik aan haar, dan zouden we vandaag allemaal Jezus Christus zijn. Dag en nacht dacht ik aan haar, zelfs als ik haar bedroog.”
“Waarom ben ik zo dom om als alle anderen dom zijn en als ik zeker weet dat ze dom zijn, daat ik dan zelf niet verstandig wil zijn?”
“Wat is mijn kathedraal? Ik werk aan een kathedraal die ik niet ken en als hij voltooid is, zal ik er niet meer zijn en niemand zal weten dat ik eraan heb gewerkt.”
“Eigenlijk geloof ik niets,en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft,dan denk ik, dat Gij Liefde zijt, en eenzaam,en dat, in zelfde wanhoop, Gij mij zoekt,zoals ik U.”
“Maar plotseling begon mijn hart sneller te slaan, mijn hand beefde en drukte de zijne; ik werd warm en met mijn ogen zocht ik in het halfduister zijn blik en plotseling voelde ik, dat ik niet bang voor hem was, maar dat deze angst liefde was, een nieuwe liefde, groter en inniger dan vroeger.”