“Mijn liefde leefde, niet omdat ik WERD bemind, maaar omdat ik zelf liefhad!”
“Ik weet ook echt niet hoe het met me gaat. Ik weet het niet. Ik ploeter wat voort, kom de dagen door en af en toe moet ik lachen omdat iemand een grap maakt of voel ik me gelukkig omdat er een vogel in de boom naast mijn slaapkamer woont of ben ik bang dat iemand een stomme opmerking maakt of heb ik hoofdpijn omdat ik gespannen ben of ben ik verdrietig omdat ik meeleef met een zielige vriendin of ben ik neerslachtig omdat ik me verveel of ben ik nieuwsgierig omdat iemand belt.”
“Maar plotseling begon mijn hart sneller te slaan, mijn hand beefde en drukte de zijne; ik werd warm en met mijn ogen zocht ik in het halfduister zijn blik en plotseling voelde ik, dat ik niet bang voor hem was, maar dat deze angst liefde was, een nieuwe liefde, groter en inniger dan vroeger.”
“Ik verveel me niet. Ik ben ongelukkig.''Omdat je in geluk gelooft. Iedereen die in geluk gelooft is ongelukkig.”
“Ik lachte, en dat deed pijn, omdat ik op dat moment al wist dat ik het heel anders zou doen als ik mijn leven maar dertig seconden terug kon draaien. Maar je kunt je leven niet terugdraaien. Dingen die gebeurd zijn, kun je niet ongedaan maken.”
“Vanaf dat moment ben ik verdwaald. Mijn afkeer van het leven en mijn verlangen om er niet te zijn. Vanaf dat moment weet ik dat ik verder, voortaan, altijd het liefst alleen zou wensen te zijn, zonder mij aan iemand of iets te hoeven binden, want ik wil niet zien hoe mijn liefde en de schoonheid die ik koester worden verwoest of beschadigd.”