“Isaac pakte een olielamp van de vloer en hief hem op ter hoogte van mijn gezicht. 'U ziet er niet goed uit,' oordeelde hij. 'Indigestie.' 'Waarvan?' 'Het leven.' 'Sluit u dan maar achteraan in de rij.”
“Zo iemand doet niet aan bommen gooien, aan opstanden; hij wil niet meer reageren, niet uit traagheid en niet uit wreedheid. Van alle mensen ter wereld wenst deze persoon dat de daad een manifestatie van het leven is. En zo hij, om deze verschrikkelijke behoefte te kunnen verwerkelijken, niet vooruit maar achteruit werkt, zo hij onmaatschappelijk wordt, begint te stammelen en te stotteren, zo volkomen onaangepast blijkt te zijn dat hij zijn boterham niet kan verdienen, dan kan men ervan op aan dat deze man de weg heeft gevonden die hem weer in de schoot en de bron van het leven terugvoert.”
“Een boek bestaat alleen uit woorden. En dat is het prachtige ervan. Het is misschien niet gemaakt van de stof waarvan dromen gemaakt zijn, maar wel van iets dat er vlak naast gelegen heeft.”
“Toen hij de kluizenaar in de zachte aarde naast het beekje begroef, besefte hij dat alles mogelijk zou zijn voor hem op deze plek. Hij had voedsel en water; hij had een huis; hij had een nieuwe identiteit voor zichzelf gevonden, een nieuw en totaal onverwacht leven. Hij kon de ommekeer bijna niet vatten. Nog geen uur geleden had hij willen sterven. Nu beefde hij van geluk, niet in staat te stoppen met lachen toen hij de ene schop na de andere op het gezicht van de dode man wierp.”
“En dan is er nog iets met dat licht. Iemand die van iemand anders houdt, zegt altijd dat dat komt doordat die ander zo mooi is, op een of ander manier, van buiten of van binnen, of allebei, terwijl andere mensen daar vaak niets van zien, en meestal is het ook niet zo. Maar wie altijd mooi is, is degene die liefheeft, want hij heeft lief en wordt bestraald door dat licht. Er is een man die van mij houdt en die mij op een bepaalde manier ontzettend mooi vindt, maar dat ben ik helemaal niet. Hij is mooi, al is hij op allerlei manieren ontzettend lelijk. En ik ben ook mooi, maar alleen omdat ik ook van hem houd – al weet hij dat niet. Hij denkt van niet, maar ik houd van hem.”
“Zo vallen rondom een herfstboom de bladeren, hij voelt het niet, regen stroomt van hem af, of zon, of vorst en binnenin hem trekt het leven zich tot het uiterste en verborgenste terug. Hij sterft niet. Hij wacht.”