“Dat waren andere tijden.'Het zijn altijd andere tijden,' zei Renée.”
“Doen alsof' iets niet is wat het is, maar 'iets anders' misschien zijn mensen die dat kunnen 'gelukkig', rustig en zonder angst.”
“Ieder mens heeft geloof ik het gevoel, dat hij er eigenlijk niet bijhoort, bij het leven van de andere mensen. Dat hij op een of andere manier iets anders is, een gast, en hij doet alle mogelijke moeite om te zorgen, dat de anderen dat niet zullen merken. Dat is het gevoel, dat alle mensen gemeen hebben, en daardoor horen ze juist bij elkaar.”
“Hij is mooi he?' Ze stond nu naast hem aan de andere zijde. 'Ja, hij is heel mooi.' Ze glimlachte naar me terwijl ze over zijn haar streek. Ik glimlachte terug. 'Mijn jongen', zei ze en ze bleef over zijn haar strijken.Ik wist net als zij dat ze bij leven al jaren niet meer over zijn haar had mogen strijken en ik dacht dat het vreselijk moest zijn om een moeder te zijn.”
“Dit was het moment dat Arthur zich later nog het beste herinnerde, 'het exacte moment', zei hij vijftig jaar later nog, 'dat ik ophield een kind te zijn. Mij werd namelijk duidelijk, exact in die seconde, dat alle mensen die ik kende er niet alleen voor mij waren, maar dat ze een eigen leven hadden, een leven waar ik niets van wist en dat mij ook helemaal niets aanging.”
“Je zou je Herinneringen moeten schrijven, zei de uitgever. Dat kan ik niet, zei ik. Ik heb geen herinneringen. Wie van mijn zes uitgevers het was, kan ik me niet herinneren. Vermoedelijk waren ze het alle zes, op uiteenlopende momenten. Uitgevers zijn gebruiksartikelen. Ze hebben allemaal hetzelfde soort wensen. Iedereen heeft herinneringen, zei de uitgever, hij of zij glimlachte naar me, denkend dat ik uit interessanterigheid beweerde dat ik geen herinneringen bezat. Ik verbeeld me niet dat ik me iets herinner, zei ik. Bijna een halve eeuw heb ik me met mijn verbeelding onderhouden. Die was bepaald veelomvattend. Het zou pijnlijk zijn die nu herinneringen te gaan noemen.”