“Smaak heeft de pad die naar de weegbree kruipt wanneer hij door een spin gebeten is. Smaak leidt het varken naar de truffel, de misselijke hond naar het gras, de bizon over duizenden mijlen naar de zoutsteen. Smaak heeft de zwaluw die de blindheid van haar jongen wil genezen en vanzelf de weg vindt naar het sap van de stinkende gouwe.”
“Naar de vertraging der vlaktenverlang ik, naar het gras der rust,naar wolken van eenzaam varenen de wattenwind der zuiverheid,naar de lommerdorpen van ontspanningen pastorieën der voltooide liefde.”
“In plaats van op zoek te gaan naar een middel om zich door persoonlijke inzet te onderscheiden, lijkt iedereen meer en meer op zoek naar een gezamenlijke kwetsuur en vernedering, naar het privilege van de publieke, gedeelde discriminatie en zo naar een religie, naar de binding met een gemeenschap.”
“In niets onderscheidden ze zich van de heikneuters waar ze later hun voeten op zouden vegen. Het waren nullen in elke betekenis van het woord, nullen die de kern vormen van een fatsoenlijk en jammerlijk burgerdom. Ze sliepen best en klaagde nooit; ze waren niet vrolijk en niet ongelukkig. De onverschilligen die Dante naar het voorportaal van de Hel heeft verwezen. De lui van de bovenlaag.”
“Zò ongeveer moet een vulkaan zich voelen als zijn hele binnenste in brand staat doordat de vurige lava ineens zin heeft gekregen om zich een weg naar buiten te banen. Een hele stoet uitschot met gloeiende fakkels en sikkels, ziedend slijk en kokend pek, werkt zich omhoog naar de keel. Deze keel is hiervoor nog veel te klein en begint dadelijk om hulp te schreeuwen. Niet de besmeurde lakens en dekens, niet het bezwete lichaam, niet de kletsnatte nachtpon, niet de zure lucht die nog dagen in de kamer zal hangen, niet de brandende slokdarm, niet de opengereten keel, niet de kleverige handen, niet het plakkende haar, niet de ondergespatte wekker, niet de vreemdsoortige, bonte plak op het Perzische tapijt vervullen haar met ontzetting. Het zijn Pappa en de moeder die met onverholen verbijstering en afkeer staan te staren naar de scherven die recht uit het stinkende braaksel omhoogsteken. Pappa die zegt: 'Dit heb ik mijn hele leven nog niet gezien', en de moeder die zegt: 'Wie gaat dit opruimen?”
“Linguïsten houden er congressen over, filosofen en logici zitten ermee verveeld: het probleem van de zelfreferentie. De kwestie is: kan een taal ooit over iets anders gaan dan over zichzelf? Kan God naar zichzelf verwijzen? Kan ik dat? Een wijsvinger kan niet wijzen naar zichzelf, een oog kan zichzelf niet zien. En toch kijken honden en dwazen inderdaad naar de vinger die wijst, en niet naar de richting waarin gewezen wordt.”