“Gelukkig is het geschrevene iets dat hoorbaar is zonder gehoord te hoeven worden. Zelfs het bescheidenste woordje dat ik neerschrijf, het woordje "zwijgen" bijvoorbeeld, overstemt het inferno in die stenen put.”
“Vanaf dat moment ben ik verdwaald. Mijn afkeer van het leven en mijn verlangen om er niet te zijn. Vanaf dat moment weet ik dat ik verder, voortaan, altijd het liefst alleen zou wensen te zijn, zonder mij aan iemand of iets te hoeven binden, want ik wil niet zien hoe mijn liefde en de schoonheid die ik koester worden verwoest of beschadigd.”
“Ik vind het vervelend dat ik het je moet vertellen, maar je zult nooit gelukkig worden. Ik wil je geen pijn doen door dit te zeggen. Ik zeg het omdat ik het wel zo eerlijk vind om open kaart te spelen voor we beginnen. Ik hoop dat je dat waardeert, want vanaf nu zal niemand meer open of eerlijk tegen je zijn. Dus nogmaals, ik zeg het je vooraf maar: je zult nooit gelukkig worden. Ik heb het voor je opgeschreven. Heel graag gedaan.”
“Maar als het geschrevene soms al moeilijk te vergeten is, hoeveel moeilijker valt het dan niet datgene te vergeten waarvan men hoopte dat het ooit geschreven zou worden? Maar dat voor altijd ongeschreven is gebleven?”
“Vroeger blikte ik in een chaotische toekomst, omdat ik het moment, dat vlak voor me lag, niet wilde beleven. (...) Ik had soms het zekere, doch zeer vage gevoel, dat ik "iets zou kunnen worden" in de toekomst, iets "geweldigs" zou kunnen doen en dan af en toe weer die chaotische angst dat ik "toch wel naar de bliksem zou gaan". Ik begin te begrijpen hoe dat komt. Ik weigerde de vlak voor me liggende taken te doen. Ik weigerde van trede tot trede voort te klimmen voor die toekomst. (...)Vroeger leefde ik altijd in een voorbereidend stadium, ik had het gevoel dat alles wat ik deed toch niet het "echte" was, maar voorbereiding tot iets anders, iets "groots", iets echts. Maar dat is nu volkomen van me afgevallen. Nu, vandaag, deze minuut leef ik en leef ik volop en is het leven waard geleefd te worden en wanneer ik zou weten, dat ik morgen zou sterven, dan zou ik zeggen: ik vind het heel jammer, maar het is goed geweest, zoals het geweest is.”
“Wat wil je later worden?' Dat is volgens mij precies waar het om draait, dat je dat pas weet wanneer dat 'later' eenmaal is aangebroken. Het lijkt wel of ze allemaal bang zijn dat je zelf iets beters zult bedenken dan zij. Ze maken in elk geval geen gelukkige indruk met wat ze later geworden zijn. Wanneer je die afgeleefde en doodzieke koppen ziet dan weet je toch meteen dat het maar het beste is om helemaal niets te worden.”