“Mijn vrienden daarentegen verschansten zich nog steviger in de kleine loopgraaf van het begrijpen, een loopgraaf die ze voor zichzelf gegraven hadden. Ze stierven heel comfortabel in hun bedje van begrijpen, werden nuttige leden van de maatschappij. Ik had medelijden met hen, en al heel gauw liet ik ze, zonder de minste spijt, één voor één in de steek.”
“De meeste vrienden die eens een keertje met me meelopen laten me al na een paar kilometer in de steek. Ze krijgen de slappe lach van het lopen. Ik niet. Er valt voor mij niets te lachen. Hardlopen is voor mij een heel ernstige zaak. In Duitse klassieke muziek wordt ook niet veel gelachen, dus waarom tijdens het hardlopen wel?”
“Ze herinnert het zich nog goed, ze fietste naar huis en ze dacht: ik ben eenzaam. Ze belde Roland en hij zei: 'Dat is heel naar voor je, maar op lange termijn is het niet slecht. Eenzaamheid is de voorwaarde voor ware productiviteit. Je moet ervan leren te genieten, net als van gember.”
“...en ik koesterde en knuffelde het geheim tot ik van pure gelukzaligheid in een soort wakende slaap wegdommelde waarin ik allemaal beelden zag: "..." Die beelden hadden nergens iets mee te maken, behalve dan dat ze zo prachtig waren in al hun eenvoud en helderheid, zonder dat ze iets betekenden en zonder dat ze het een of andere verhaal te vertellen hadden, ze bestonden gewoon alsof ze altijd al hadden bestaan; de wereld zit al veel te vol met dingen die een begin en een eind hebben.”
“Ik dacht aan de hoeveelheid mensen, aan de aantallen, niet eens in termen van overbevolking, of vervuiling, en of er straks voor iedereen nog wel genoeg te eten zou zijn, maar de hoeveelheid op zich. Of drie miljoen of zes miljard een bepaald doel diende. Wanneer dit punt eenmaal was bereikt, begonnen zich de eerste gevoelens van onbehagen aan te dienen. Er zijn niet noodzakelijk te veel mensen, dacht ik, maar er zijn er wel veel. Ik dacht aan de leerlingen in mijn klaslokaal. Allemaal moesten ze iets: ze moesten het leven in, ze moesten het leven door. Terwijl één uur al heel lang kan zijn. Er moest werk worden gevonden en er moesten echtparen worden gevormd. Er zouden kinderen komen, en ook die kinderen zouden op school geschiedenisles krijgen, zij het niet meer van mij. Vanaf een bepaalde hoogte zag je alleen nog de aanwezigheid van mensen, niet langer de mensen zelf. Hier kreeg ik het benauwd.”
“Hoewel de bevolking dus niet profiteert van de bio-industrie, is het ironische ook nog eens dat ze niet alleen van ons verwachten dat we hun producten kopen, maar ook nog eens betalen voor hun fouten. Alle vervuiling, alle onkosten voor het opruimen van hun afval wentelen ze af op de gemeenschap. Hun prijzen zijn kunstmatig laag - voor alle verborgen kosten mag iedereen nog jarenlang betalen.”