“Een bibliotheek is een eenvoudiger soort maatschappij, een idealer soort maatschappij ook. Het mag er allemaal naast en door elkaar bestaan. Alles is er even marginaal. Het zijn allemaal boeken, dat is het enige wat ze gemeen hebben, en ze staan allemaal rechtop, rug aan rug, dat is de solidariteit van een bibliotheek. En toch zijn ze allemaal onderling verschillend, want twee keer hetzelfde boek koop je niet.”
“Nee, wat ik bedoel is dat het volkomen stil is, als in een stomme film, dat ze je niet meer vragen wat je nu eigenlijk wilt in dit leven, of waar je je toch tegen verzet, of wat je later wilt worden en of het wel goed met je gaat. Dat ze eindelijk eens allemaal hun mond houden, en als het helemaal stil is geworden, dat dan de held uit zijn stoel opstaat en er alleen nog een tekst in beeld verschijnt: 'Er wordt een nieuwe bladzijde omgeslagen. Hij gaat nu bedenken hoe het verder moet. Hij heeft zijn hele leven nog voor zich.”
“...en ik koesterde en knuffelde het geheim tot ik van pure gelukzaligheid in een soort wakende slaap wegdommelde waarin ik allemaal beelden zag: "..." Die beelden hadden nergens iets mee te maken, behalve dan dat ze zo prachtig waren in al hun eenvoud en helderheid, zonder dat ze iets betekenden en zonder dat ze het een of andere verhaal te vertellen hadden, ze bestonden gewoon alsof ze altijd al hadden bestaan; de wereld zit al veel te vol met dingen die een begin en een eind hebben.”
“Ik dacht aan de hoeveelheid mensen, aan de aantallen, niet eens in termen van overbevolking, of vervuiling, en of er straks voor iedereen nog wel genoeg te eten zou zijn, maar de hoeveelheid op zich. Of drie miljoen of zes miljard een bepaald doel diende. Wanneer dit punt eenmaal was bereikt, begonnen zich de eerste gevoelens van onbehagen aan te dienen. Er zijn niet noodzakelijk te veel mensen, dacht ik, maar er zijn er wel veel. Ik dacht aan de leerlingen in mijn klaslokaal. Allemaal moesten ze iets: ze moesten het leven in, ze moesten het leven door. Terwijl één uur al heel lang kan zijn. Er moest werk worden gevonden en er moesten echtparen worden gevormd. Er zouden kinderen komen, en ook die kinderen zouden op school geschiedenisles krijgen, zij het niet meer van mij. Vanaf een bepaalde hoogte zag je alleen nog de aanwezigheid van mensen, niet langer de mensen zelf. Hier kreeg ik het benauwd.”
“Wat wil je later worden?' Dat is volgens mij precies waar het om draait, dat je dat pas weet wanneer dat 'later' eenmaal is aangebroken. Het lijkt wel of ze allemaal bang zijn dat je zelf iets beters zult bedenken dan zij. Ze maken in elk geval geen gelukkige indruk met wat ze later geworden zijn. Wanneer je die afgeleefde en doodzieke koppen ziet dan weet je toch meteen dat het maar het beste is om helemaal niets te worden.”
“Hij had altijd aangenomen dat er als volwassene een ogenblik zou komen, een soort plateau, waarop hij alle kneepjes van de omgang met het eenvoudige bestaan zou hebben geleerd. Alle post en e-mail beantwoord, alle kranten geordend, boeken alfabetisch op de planken, kleren en schoenen netjes onderhouden in de kasten en al zijn spullen waar hij ze kon vinden, met het verleden - waaronder zijn brieven en foto's - in dozen en mappen gesorteerd, het privéleven bestendig en vredig, huisvesting en financiën idem.[...]Maar niet lang na de geboorte van Catriona [...] meende hij het voor het eerst te zien: op de dag van zijn dood zou hij verschillende sokken dragen, zouden er onbeantwoorde e-mails zijn, en waren er in het krot dat hij zijn huis noemde nog altijd overhemden met ontbrekende manchetknopen, een kapot licht in de gang, en onbetaalde rekeningen, onopgeruimde zolders, dode vliegen, vrienden die op een antwoord wachtten en geliefden die hij niet had opgebiecht.Vergetelheid, het laatste woord bij het organiseren, zou zijn enige troost zijn.”
“Het geheugen moet zoiets zijn als een maag voor de gedachten, het vergane geluk en plezier en verdriet zijn als ranzig of verzuurd eten - overgelaten aan het geheugen belandt alles in een soort maag, het eten bewaard maar de smakelijkheid ervan niet. Misschien is het dwaas om te zeggen dat het geheugen en de maag overeenkomsten vertonen. Maar volstrekt verschillend zijn ze allerminst.”