“Er zijn geheimen die je zelfs aan jezelf niet toegeeft. Zoals er in elk huis plaatsen zijn waar altijd schaduw hangt”
“Ik word zelf bang als ik aan allen denk met wie ik me altijd zo innig verbonden voelde en die nu overgeleverd zijn aan de wreedste beulen die er ooit bestaan hebben.En dat alles omdat ze joden zijn.”
“Ik dacht aan de hoeveelheid mensen, aan de aantallen, niet eens in termen van overbevolking, of vervuiling, en of er straks voor iedereen nog wel genoeg te eten zou zijn, maar de hoeveelheid op zich. Of drie miljoen of zes miljard een bepaald doel diende. Wanneer dit punt eenmaal was bereikt, begonnen zich de eerste gevoelens van onbehagen aan te dienen. Er zijn niet noodzakelijk te veel mensen, dacht ik, maar er zijn er wel veel. Ik dacht aan de leerlingen in mijn klaslokaal. Allemaal moesten ze iets: ze moesten het leven in, ze moesten het leven door. Terwijl één uur al heel lang kan zijn. Er moest werk worden gevonden en er moesten echtparen worden gevormd. Er zouden kinderen komen, en ook die kinderen zouden op school geschiedenisles krijgen, zij het niet meer van mij. Vanaf een bepaalde hoogte zag je alleen nog de aanwezigheid van mensen, niet langer de mensen zelf. Hier kreeg ik het benauwd.”
“Kom naar beneden!’Ik kwam naar beneden, en toen ik weer op de grond stond, gaf mijn moeder me twee klappen in mijn gezicht.Wat zijn dat voor spelletjes?’Ik wilde de Wildernis zien.’Er is daar niets. Dat weet je.’Als er niets is, kan het ook geen kwaad.’Niets is het gevaarlijkste dat er is.’Waarom?’Als er niets is, kun je iets bedenken. Je zult de leegte niet kun¬nen verdragen. Het zal evengoed leeg zijn, maar je zult jezelf wijsmaken dat dat niet zo is.’Wat ik mezelf wijsmaak is waar.’Wat jij jezelf wijsmaakt is een verhaal.’Dit is een verhaal: jij, ik, het schroothuis, de schat.’Dit is het echte leven.’Hoe weet je dat?’Niemand zou er ooit voor betalen om ernaar te kijken.’Ze draaide zich om om het haveloze huis weer binnen te gaan. Toen draaide ze zich weer om naar mij.En ik zou er alles voor over hebben om het niet te hoeven le¬ven.’Je moet het niet leven. Je moet het veranderen.' 'Je begrijpt het niet, hè?’Wat begrijp ik niet?’Dit is het echte leven.”
“Geloof me, alles in de wereld is goed, zoals het is, en ontevreden mensen die altijd klagen, zijn mijn vrienden niet.”
“Waren er geen herinneringen als er geen woorden waren? Wat was er dan, buiten woorden? Er moest toch íéts zijn? Niet buiten woorden, maar erachter, aan de andere kant ervan.”