“Ik kon het echter niet laten, te scrhijven over ook nog de meisjes van 14 tot 18 jaar, die men de meest vermoeiende en meest zenuwslopende taak op de smalle schouders legde. Men noemde ze 'de nachtploeg', omdat ze het afschuwelijke nachtwerk te verrichten kregen: bij het loeien der sirenes om 6 of 7 uur in de avond, repten ze zich naar de fabrieken en stonden ze de hele nacht dóór in het helse lawaai van machines, molens of getouwen, om pas rond 6 of 7 uur in de grauwe ochtend de fabriekspoort te verlaten. Ondervoed, afgemat, door slaap overmand, kon geen nacht voorbij gaan zonder dat een van hen een ongeluk overkwam.”
“Misschien was ze zich nog niet bewust van de helende kracht van poëzie. De weinige poëzie die ze ooit gelezen had, had ze in schoolverband gelezen. De beste manier om poëzie tot het kerkhof van het hermetische gewauwel te veroordelen, was het op schoolse wijze te dissecteren. Nee, een gedicht moest je in de juiste stemming, op het juiste tijdstip, op de juiste plaats en in het gezelschap van jezelf lezen. Alleen dan kwam de magie der Poëzie.”
“Ook hij liet een grote stoommachine plaatsen en alles groeide zo overrompelend vlug, dat er echt geen tijd was zich om veiligheid of zelfs een minimum aan hygiëne te bekommeren. In de spinnerijen stonden de vrouwen, meisjes en kinderen in wolken dwarrelend pluk, bijna dagelijks raakten handen vermorzeld bij het 'indraaien' en in werkplaatsen waar men omgeven was van natte dampen, kregen de meeste vrouwen een ziekte die men waterkanker noemde.(...) De vrouwen brachten in de levensgevaarlijke werkplaatsen hun kleinste kinderen van huis mee en lieten ze rondkruipen in vuil, stof en stank.”
“In niets onderscheidden ze zich van de heikneuters waar ze later hun voeten op zouden vegen. Het waren nullen in elke betekenis van het woord, nullen die de kern vormen van een fatsoenlijk en jammerlijk burgerdom. Ze sliepen best en klaagde nooit; ze waren niet vrolijk en niet ongelukkig. De onverschilligen die Dante naar het voorportaal van de Hel heeft verwezen. De lui van de bovenlaag.”
“De twee vrouwen namen een grote hap spaghetti en de ober koos precies dat moment uit om terug te wippen en te vragen of alles naar wens was, waarop ze beiden hevig knikten en oergeluiden maakten. "Dat leren ze op de oberschool," zei Stevie nadat ze doorgeslikt had. "Wachten tot iedereen de mond vol heeft gepropt en het dan vragen. Dat vinden ze gewéldig. Het hoogtepunt van hun werk.”
“De marxist zou beweren dat de staat een interimrealiteit is die zal verdwijnen als de klasseloze maatschappij is ontstaan, maar tot op dat moment blijft de staat het doel en is de mens alleen maar een middel om dat doel te bereiken. Als de zogenaamde rechten of vrijheden van de mens dat doel in de weg staan, worden ze zonder meer terzijde geschoven. De vrijheid van meningsuiting, het stemrecht, de vrijheid om boeken of kranten naar eigen keuze te lezen, worden beperkt. In het communisme is de mens weinig meer dan een onpersoonlijk gemaakt radertje in de machinerie van de staat. Deze inperking van de individiuele vrijheid vond ik verwerpelijk. Ik ben er nu, net als toen, van overtuigd dat de mens een doel is, omdat hij een kind van God is. De mens is niet gemaakt voor de staat; de staat is gemaakt voor de mens. Als je de mens berooft van zijn vrijheid, degenereer je hem tot een ding, terwijl je hem juist moet verheffen tot persoon. De mens mag noit behandeld worden als een middel in dienst van de staat, maar moet altijd als doel op zich worden beschouwd”