“Ik kon het echter niet laten, te scrhijven over ook nog de meisjes van 14 tot 18 jaar, die men de meest vermoeiende en meest zenuwslopende taak op de smalle schouders legde. Men noemde ze 'de nachtploeg', omdat ze het afschuwelijke nachtwerk te verrichten kregen: bij het loeien der sirenes om 6 of 7 uur in de avond, repten ze zich naar de fabrieken en stonden ze de hele nacht dóór in het helse lawaai van machines, molens of getouwen, om pas rond 6 of 7 uur in de grauwe ochtend de fabriekspoort te verlaten. Ondervoed, afgemat, door slaap overmand, kon geen nacht voorbij gaan zonder dat een van hen een ongeluk overkwam.”

Louis Paul Boon, Pieter Daens

Explore This Quote Further

Quote by Louis Paul Boon, Pieter Daens: “Ik kon het echter niet laten, te scrhijven over … - Image 1

Similar quotes

“Ook hij liet een grote stoommachine plaatsen en alles groeide zo overrompelend vlug, dat er echt geen tijd was zich om veiligheid of zelfs een minimum aan hygiëne te bekommeren. In de spinnerijen stonden de vrouwen, meisjes en kinderen in wolken dwarrelend pluk, bijna dagelijks raakten handen vermorzeld bij het 'indraaien' en in werkplaatsen waar men omgeven was van natte dampen, kregen de meeste vrouwen een ziekte die men waterkanker noemde.(...) De vrouwen brachten in de levensgevaarlijke werkplaatsen hun kleinste kinderen van huis mee en lieten ze rondkruipen in vuil, stof en stank.”


“Op het einde van het jaar 1889 stemde de regering dan de wet op de kinderarbeid. Hierdoor was het niet langer meer toegelaten, kinderen beneden de twaalf jaar in mijnen en fabrieken te aanvaarden. Ondanks deze wet bleven in haast alle fabrieken der Denderstreek de kinderen aan het werk. Men zou eerst nog, jaren later, inspecteurs moeten aanstellen om kontrool hierop te houden.”


“Daar kwam onder andere aan het licht, dat in de hele fabriek Jacobs maar vier volwassen mannen werkten, aangesteld als meesterknechten, en de rest uit kinderen bestond. Kinderen van acht en zeven jaar, van zes en zelfs van maar vijf jaar, die door de meesterknechten met slagen en stampen werden opgejaagd...en dat die kinderen zich vrij veel stom dronken aan een fles genever.”


“De kunstenaar is een arbeider lijk gij en ik. Hij maakt schoonheid, en hij wordt daar meestal niet voor betaald. De kunstenaar leeft en sterft met de arbeider mee. Al waar de arbeider naar verlangt, tracht de kunstenaar nu reeds gestalte te geven. Zo is de schrijver niet een dwaas die van sterren en maneschijn zingt, maar een ziener, een profeet over hoe het zou kunnen zijn. Dat is zijn plicht, zoals het de plicht van de arbeider is om de kunstenaar tegemoet te komen.”


“Misschien was ze zich nog niet bewust van de helende kracht van poëzie. De weinige poëzie die ze ooit gelezen had, had ze in schoolverband gelezen. De beste manier om poëzie tot het kerkhof van het hermetische gewauwel te veroordelen, was het op schoolse wijze te dissecteren. Nee, een gedicht moest je in de juiste stemming, op het juiste tijdstip, op de juiste plaats en in het gezelschap van jezelf lezen. Alleen dan kwam de magie der Poëzie.”


“Om te worden opgemerkt, om over u te horen spreken, moet ge iets maken waarmee zich elk moment de zedenpolitie kan bemoeien. En daar de zedenpolitie zich makkelijk met iets moeit - ge moet maar uw tante of uw schoonmoeder klacht laten neerleggen en het is al van dat - hebt ge het niet zo lastig een roman te schrijven die aangeslagen wordt, een toneelstuk te laten opvoeren dat verboden wordt of een expositie in te richten waar uw schilderijen aangeslagen worden. En dan zijt ge meteen de held, de grote onbegrepen, miskende artiest.”