“De marxist zou beweren dat de staat een interimrealiteit is die zal verdwijnen als de klasseloze maatschappij is ontstaan, maar tot op dat moment blijft de staat het doel en is de mens alleen maar een middel om dat doel te bereiken. Als de zogenaamde rechten of vrijheden van de mens dat doel in de weg staan, worden ze zonder meer terzijde geschoven. De vrijheid van meningsuiting, het stemrecht, de vrijheid om boeken of kranten naar eigen keuze te lezen, worden beperkt. In het communisme is de mens weinig meer dan een onpersoonlijk gemaakt radertje in de machinerie van de staat. Deze inperking van de individiuele vrijheid vond ik verwerpelijk. Ik ben er nu, net als toen, van overtuigd dat de mens een doel is, omdat hij een kind van God is. De mens is niet gemaakt voor de staat; de staat is gemaakt voor de mens. Als je de mens berooft van zijn vrijheid, degenereer je hem tot een ding, terwijl je hem juist moet verheffen tot persoon. De mens mag noit behandeld worden als een middel in dienst van de staat, maar moet altijd als doel op zich worden beschouwd”
“Heden ten dage verstaat men onder vrijheid echter de mogelijkheid om de geloofsovertuiging en de mening te kiezen die je het meest aanstaat en die allemaal inwisselbaar zijn - en het maakt de staat niet uit of je vrijmetselaar, christen, Jood of een volgeling van de Grote Turk bent. Zo wordt men onverschillig jegens de Waarheid.”
“Staat noem ik dat, waar allen gifdrinkers zijn, goeden en slechten, Staat, waar allen zichzelf verliezen, goeden en slechten. Staat, waar de langzame zelfmoord van allen 'het leven' heet.”
“Want wat is contact tussen mensen, tussen de mens en de wereld, tussen hem en zijn tijd, anders dan een substituut voor het contact dat geen vragen onbeantwoord laat? Dit boek gaat over de aard van dat verlangen. Over de voorstellingen die in plaats komen van wat we willen omarmen, maar wat we niet kunnen omarmen. En zo komt ook dit boek, net als ieder ander boek, in plaats van wat ik eigenlijk wilde zeggen, maar waar de woorden niet voor zijn.”
“Ergens ter wereld bestaan nog volken en kudden, doch niet bij ons, mijne broeders: hier vindt men staten.Staat? Wat is dat? Wellaan! Zet nu de oren open, want thans zeg ik u mijn woord over de dood der volken. Staat beduidt het koudste van alle monsters. Koud is ook zijn leugen; en deze leugen kruipt hem uit de mond: 'Ik, de staat, ben het volk.”