“Niets is alleen maar zwart of alleen maar wit. En niemand is alleen maar goed of alleen maar slecht. Dat gold ook voor mijn ontvoerder. Dat zijn uitspraken die men een slachtoffer van ontvoering niet graag hoort doen, omdat daarmee het vaste beeld van goed en kwaad wordt verstoord. Een beeld waar iedereen maar al te graag in gelooft om in een wereld vol grijstinten het houvast niet te verliezen.”
“Atticus,' zei ik op een avond, 'wat is nou precies een nikkervriend?''Scout,' zei Atticus, 'nikkervriend is alleen maar een van die termen die absoluut niets beduiden - zoiets als snotneus. Ik kan het moeilijk uitleggen. Onwetende en minderwaardige mensen bezigen dat woord als ze denken dat je aan negers de voorkeur geeft boven henzelf. En er zijn ook mensen als wij toe gekomen om dat woord te gebruiken, als ze iemand op een gemene, ordinaire manier willen uitschelden.''Maar jij bént toch niet een echte nikkervriend, hè?''Dat ben ik zeker. Ik doe mijn best om van iedereen te houden ... Dat is soms een hele toer ... maar baby, het is nooit echt beledigend als iemand je uitscheldt voor iets. dat hij minderwaardig vindt. Dan blijkt alleen maar hoe zielig die ander is, en daarom is het helemaal niet kwetsend.”
“Dit was het moment dat Arthur zich later nog het beste herinnerde, 'het exacte moment', zei hij vijftig jaar later nog, 'dat ik ophield een kind te zijn. Mij werd namelijk duidelijk, exact in die seconde, dat alle mensen die ik kende er niet alleen voor mij waren, maar dat ze een eigen leven hadden, een leven waar ik niets van wist en dat mij ook helemaal niets aanging.”
“Een boek bestaat alleen uit woorden. En dat is het prachtige ervan. Het is misschien niet gemaakt van de stof waarvan dromen gemaakt zijn, maar wel van iets dat er vlak naast gelegen heeft.”
“En dan is er nog iets met dat licht. Iemand die van iemand anders houdt, zegt altijd dat dat komt doordat die ander zo mooi is, op een of ander manier, van buiten of van binnen, of allebei, terwijl andere mensen daar vaak niets van zien, en meestal is het ook niet zo. Maar wie altijd mooi is, is degene die liefheeft, want hij heeft lief en wordt bestraald door dat licht. Er is een man die van mij houdt en die mij op een bepaalde manier ontzettend mooi vindt, maar dat ben ik helemaal niet. Hij is mooi, al is hij op allerlei manieren ontzettend lelijk. En ik ben ook mooi, maar alleen omdat ik ook van hem houd – al weet hij dat niet. Hij denkt van niet, maar ik houd van hem.”
“De rede is van ons bewustzijn maar de buitenkant. Daaronder zit het gevoel. Vanbinnen, waar niemand ons kan zien, durven wij er feilloos op te vertrouwen. Daar weten wij alles zonder woorden. Als wij nooit naar buiten hoefden te treden zouden we geen moment aan onze intuïtie twijfelen. Maar we gaan uit en willen de anderen ook ons innerlijk keurig presenteren. Dus kammen we onze gedachten uit en trekken ze recht. Herinner jij je dan niet dat je als kind instinctief aanvoelde hoe mensen in elkaar zaten, bij wie je het goede kon vinden en wie voor jou gevaarlijk was, wat je moest doen om gevoed te worden, te overleven en liefde te vinden? Ik geloof dat veel van de kennis waarnaar wij op zoek zijn, een antwoord op alle belangrijke vragen, al vanaf onze geboorte in ons aanwezig is en dat wij alleen maar zijn vergeten hoe we die moeten aanboren. Sterker, van het meeste zijn we vergeten dat het bestaat (…). Al die intuïtieve kennis, die op zijn sterkst is bij onze geboorte, wanneer wij haar het hardst nodig hebben omdat ons nog geen andere middelen ter beschikking staan om te overleven, en die minder wordt naarmate wij leren te denken in plaats van te voelen, dat instinctieve weten is niet vergaan. Het ligt alleen bedolven onder de lawine aan argumenten en redeneringen die wij tegenwoordig nodig hebben om onze wereld voor onszelf begrijpelijk te maken. Af en toe, een enkele keer in een droom, in een moment van verstrooiing vinden we er misschien ineens iets van terug. Inspiratie zal een kunstenaar het noemen, voor iemand die gelooft is het een openbaring. Maar voor ons, die rationeel proberen te denken? Misschien zouden wij het een inval noemen, een moment van verlichting waarin je ineens de oplossing ziet van een vraagstuk dat je nog niet eens had geformuleerd.”