“Uiteindelijk is maar heel weinig écht belangrijk. Liefde. Dood. Sex. Eten. Vriendschap. Infrastructuur. Mededogen. Bruistabletten. Minderen. Verrekijkers. Multimedia.”
“Een beetje medelijden en een beetje ruimhartigheid, zei ik, ik zei geen liefde: in universele liefde geloof ik niet zo. Liefde van iedereen voor iedereen, dat kunnen we misschien beter overlaten aan Jezus. Liefde is immers iets heel anders. Het lijkt helemaal niet op ruimhartigheid en evenmin op mededogen. Integendeel. Liefde is een eigenaardig mengsel van twee tegengestelde dingen, een mengsel van het ergste egoïsme en de meest volmaakte toewijding. Een paradox! Bovendien, liefde, de hele wereld praat voortdurend maar over liefde, liefde, maar liefde kies je niet, je raakt ermee besmet, als een ziekte. Liefde overvalt je, als een ramp. Dus wat kies je dan wel? Waartussen moet een mens bijna elk moment kiezen? Óf ruimhartigheid, óf kwaadaardigheid.”
“Ik denk wel eens : als ik nou maar belangrijk was, dan hield ik het wel vol.”
“Ik hou zeg maar heel erg van symbolen?' verklaarde het meisje, 'omdat die, zeg maar, heel veel symboliseren?”
“Maar plotseling begon mijn hart sneller te slaan, mijn hand beefde en drukte de zijne; ik werd warm en met mijn ogen zocht ik in het halfduister zijn blik en plotseling voelde ik, dat ik niet bang voor hem was, maar dat deze angst liefde was, een nieuwe liefde, groter en inniger dan vroeger.”
“Zij ging vertrekken, maar zij wist nog niet waar zij uiteindelijk terecht zou komen. Zij moest iets volbrengen, maar zij had geen duidelijke voorstelling van wat dat was. Voorgevoel zei haar, dat een serene ouderdom voor haar niet was weggelegd.”