“Ik had heimwee naar die drie daar in het bed.Onzin. We zaten nog met ons drieën in dat bed. Het was alleen al weg voor het weg was. En ik kon er niets over zeggen, geen van tweeën zou begrijpen dat ik heimwee had naar iets wat er nog was, ik begreep het zelf niet eens.”
“Ik vind het doodzonde van mijn tijd om me te verdiepen in de organische geesteswoekeringen van een dichter die me niets beters te melden heeft dan het niets, de leegte, het onverstaanbare. Het onverstaanbare heb ik thuis ook, als ik door de WC-deur heen probeer te praten met mijn vriendin. Het onzegbare, dat roeren wij thuis door de muesli. Ik wil poëzie die me meeneemt naar een wereld die ik nog niet ken, naar een inzicht dat ik nog niet had, naar een uitzicht dat ik nergens anders had kunnen vinden. Ik wil een gedicht dat zo goed is, dat ik bijna vergeet dat het, zoals elk gedicht, een taalbouwsel is – een volmaakt bedrieglijke travestie waar het grote niets doorheen schijnt, een van zijn eigen leugenachtigheid getuigende leugen van inkt. Ik wil een gedicht als een huis, dat me op één steen na laat geloven dat ik er werkelijk in zou kunnen wonen.”
“Kom naar beneden!’Ik kwam naar beneden, en toen ik weer op de grond stond, gaf mijn moeder me twee klappen in mijn gezicht.Wat zijn dat voor spelletjes?’Ik wilde de Wildernis zien.’Er is daar niets. Dat weet je.’Als er niets is, kan het ook geen kwaad.’Niets is het gevaarlijkste dat er is.’Waarom?’Als er niets is, kun je iets bedenken. Je zult de leegte niet kun¬nen verdragen. Het zal evengoed leeg zijn, maar je zult jezelf wijsmaken dat dat niet zo is.’Wat ik mezelf wijsmaak is waar.’Wat jij jezelf wijsmaakt is een verhaal.’Dit is een verhaal: jij, ik, het schroothuis, de schat.’Dit is het echte leven.’Hoe weet je dat?’Niemand zou er ooit voor betalen om ernaar te kijken.’Ze draaide zich om om het haveloze huis weer binnen te gaan. Toen draaide ze zich weer om naar mij.En ik zou er alles voor over hebben om het niet te hoeven le¬ven.’Je moet het niet leven. Je moet het veranderen.' 'Je begrijpt het niet, hè?’Wat begrijp ik niet?’Dit is het echte leven.”
“Vroeger blikte ik in een chaotische toekomst, omdat ik het moment, dat vlak voor me lag, niet wilde beleven. (...) Ik had soms het zekere, doch zeer vage gevoel, dat ik "iets zou kunnen worden" in de toekomst, iets "geweldigs" zou kunnen doen en dan af en toe weer die chaotische angst dat ik "toch wel naar de bliksem zou gaan". Ik begin te begrijpen hoe dat komt. Ik weigerde de vlak voor me liggende taken te doen. Ik weigerde van trede tot trede voort te klimmen voor die toekomst. (...)Vroeger leefde ik altijd in een voorbereidend stadium, ik had het gevoel dat alles wat ik deed toch niet het "echte" was, maar voorbereiding tot iets anders, iets "groots", iets echts. Maar dat is nu volkomen van me afgevallen. Nu, vandaag, deze minuut leef ik en leef ik volop en is het leven waard geleefd te worden en wanneer ik zou weten, dat ik morgen zou sterven, dan zou ik zeggen: ik vind het heel jammer, maar het is goed geweest, zoals het geweest is.”
“Dit was het moment dat Arthur zich later nog het beste herinnerde, 'het exacte moment', zei hij vijftig jaar later nog, 'dat ik ophield een kind te zijn. Mij werd namelijk duidelijk, exact in die seconde, dat alle mensen die ik kende er niet alleen voor mij waren, maar dat ze een eigen leven hadden, een leven waar ik niets van wist en dat mij ook helemaal niets aanging.”
“...en ik hou van jou geloof ik en ik weet het trouwens zeker maar wat ben ik blij dat jij al een beminde hebt want alles is hier al en ik hou zo van verlangen en ik hou zo van alleen zijn en ik hou zo van het denken dat het zou kunnen als het kon”