“Hij is niet bang in het donker, want hij draagt genoeg van het donker in zich.”
“Zo vallen rondom een herfstboom de bladeren, hij voelt het niet, regen stroomt van hem af, of zon, of vorst en binnenin hem trekt het leven zich tot het uiterste en verborgenste terug. Hij sterft niet. Hij wacht.”
“Hij dwingt zich tot het eten van zijn yoghurt, want regelmaat moet er zijn, maar halverwege ontdekt hij dat hij eigenlijk helemaal niet van yoghurt houdt en hij laat de rest staan.”
“Terwijl hij wachtte tot het trillen minder werd - terwijl hij machteloos keek naar de rukkerige, maaiende bewegingen, alsof hij in een kinderkamer vol krijsende, zich misdragende peuters zat en zijn stem kwijt was en ze niet tot bedaren kon brengen - vermaakte Alfred zich ermee zich voor te stellen dat hij zijn hand afhakte met een bijl: dat hij het ongehoorzame lichaamsdeel duidelijk maakte hoe vreselijk boos hij erop was, hoe weinig hij ervan hield als het hem niet wilde gehoorzamen. Het leidde tot een soort extase als hij zich voorstelde hoe het blad van de bijl de eerste keer in het bot en de spieren van zijn ergerlijke pols hakte; maar tegelijk met de extase, ermee samengaand, was er een neiging om te wenen om die hand die van hem was, waar hij van hield en die hij het beste toewenste, die hij zijn hele leven al kende.61”
“Hij bleef lachen, maar het klonk nu niet meer als lachen, maar als huilen. 'Ik hou van je,' zei hij. 'Het spijt me.”
“En Bram was zijn zoon. Juist omdat hij het niet was - van je eigen zoon zou je verplicht zijn te houden, waardoor je altijd moest twijfelen of je het wel echt deed; van Bram hield hij omdat het Bram was.”