“Gisteravond was het me allemaal te veel. Ik word al weken gekweld door een overheersend 'spagettigevoel', een gemoedstoestand die stamt uit de tijd dat ik een jaar of dertien was en ik op televisie een vrouw nogal somber naar een bolvormige schaal spaghetti zat te kijken. Zuchtend staarde ze langdurig naar het blanke deeg en de rode tomatensaus. Toen bewoog ze voorzichtig naar de schaal, stak ze haar handen in de spaghetti, bracht ze de pasta naar haar gezicht en smeerde ze zichzelf langzaam helemaal onder. Ik vond dit toen al pure nonsens natuurlijk, maar toch had ik het gevoel dat ik de daad van de vrouw begreep. Vanaf die dag heb ik op gezette tijden mijn eigen spaghettigevoel, dat ik somber zit te zijn achter een bord voedsel, me pathetisch afvragend: ' Waarom smeer ik me niet met dit voedsel in?”

Ronald Giphart
Time Neutral

Explore This Quote Further

Quote by Ronald Giphart: “Gisteravond was het me allemaal te veel. Ik word… - Image 1

Similar quotes

“Amsterdam, vanmorgen vroeg.Het duurde lang voor een stoplicht op groen sprong. In mijn achteruitkijkspiegelzag ik Samarinde zitten achter het stuur van haar stokoude BMW. Ze zwaaide naar me. Onze karavaan was op weg naar Schiphol en hier stonden we aan het einde van de nacht in een verlaten landschap te wachten tot we verder mochten trekken. Zonder dat daar aanleiding voor was trapte ik mijn rempedaal in, terwijl ik in mijn spiegel bleef kijken. In de rode gloed werd Samarinde nog mooier. Ik liet het pedaal los en de gloed verdween. Weer trapte ik de rem in. Een warme glans op Samarindes witte tanden. Haar glimlach vaag als het schilderij Extase van Mathijs Maris. Er is een Japanse uitdrukking die mukushoh heet, lachen met de ogen (heeft Samarinde me verteld). Samarinde mukushohde naar mij.Naast Samarinde zat Meija, die zich even vooroverboog om iets uit het dashboard te pakken. Ook zij kwam in mijn fantasmagorische gloed te zitten. Meija lachte naar me, niet met haar modellenlach, maar puur en oprecht. Ik dacht: in remlicht is ieder meisje mooi. En daarna dacht ik, van mijn hand een vuist makend: wat een geweldige openingszin voor een roman die ik waarschijnlijk nooit zal schrijven.”


“Ik kwam tot de conclusie dat overspel er is om gepleegd te worden. Ik vermoed dat ik nooit een sul heb gehad die zich uitsluitend aan mijn verering wijdde, en zelf ben ik ook vaak verleid door het fruit van een ander, hoewel ik er wel eerlijk bij moet zeggen dat ik van mijn eigen (theoretisch uitstekend onderbouwde) buitenechtelijk biologieles nooit een blijvende natte plek in mijn pyjamabroek overhield, maar dat ik van het overspel van mijn vriendjes doodverlangend bedroefd kon zijn, zelfs bijna - of beter juíst - als ze me bezwoeren dat het neuken van een vreemde vrouw 'niets voorstelde'. Als het niets voorstelde, vroeg ik me dan altijd hysterisch schreeuwend af, waarom deed je het dan, onmens?!”


“Ik stak één straat eerder door naar 4th Avenue, omdat ik niet langs de kerk wilde lopen; er zat soms een stenen waterspuwer op die me de stuipen op het lijf joeg. Het was niet die waterspuwer zelf die ik eng vond, maar het was dat "soms" waar ik de zenuwen van kreeg. Waterspuwers zijn beeldhouwwerkjes, ze horen deel uit te maken van een gebouw. Als er een zit, hoort die daar altijd te zitten en niet af en toe.”


“Ik vind het doodzonde van mijn tijd om me te verdiepen in de organische geesteswoekeringen van een dichter die me niets beters te melden heeft dan het niets, de leegte, het onverstaanbare. Het onverstaanbare heb ik thuis ook, als ik door de WC-deur heen probeer te praten met mijn vriendin. Het onzegbare, dat roeren wij thuis door de muesli. Ik wil poëzie die me meeneemt naar een wereld die ik nog niet ken, naar een inzicht dat ik nog niet had, naar een uitzicht dat ik nergens anders had kunnen vinden. Ik wil een gedicht dat zo goed is, dat ik bijna vergeet dat het, zoals elk gedicht, een taalbouwsel is – een volmaakt bedrieglijke travestie waar het grote niets doorheen schijnt, een van zijn eigen leugenachtigheid getuigende leugen van inkt. Ik wil een gedicht als een huis, dat me op één steen na laat geloven dat ik er werkelijk in zou kunnen wonen.”


“Heb jij zelf geen kinderen, of wil je geen kinderen?' vroeg een kereltje. Ik staarde naar zijn brilletje en ik weet niet meer hoe ik het precies zei, maar het zal geklonken hebben als: 'Jongeman, noem me ouderwets, edoch het is een diep gevoel van beschaving dat lieden elkaar slechts tutoyeren nadat zij hierover elkaar vooraf om toestemming hebben verzocht. Ik duid u uw vrijpostigheid niet euvel - u bent jong en dus bij voorbaat geëxcuseerd voor uw verlies van decorum - maar ik stel er prijs op dat u mij vousvoyeert tot ik u vriendelijk vraag dit niet meer te doen. Voorlopig verkeren wij nog niet op een dusdanige voet van vertrouwelijkheid dat we dit soort intimiteiten met elkaar delen, duidelijk?”


“...en ik koesterde en knuffelde het geheim tot ik van pure gelukzaligheid in een soort wakende slaap wegdommelde waarin ik allemaal beelden zag: "..." Die beelden hadden nergens iets mee te maken, behalve dan dat ze zo prachtig waren in al hun eenvoud en helderheid, zonder dat ze iets betekenden en zonder dat ze het een of andere verhaal te vertellen hadden, ze bestonden gewoon alsof ze altijd al hadden bestaan; de wereld zit al veel te vol met dingen die een begin en een eind hebben.”