“Ik wil niet fietsen. Ik wil niet dansen. Ik durf niet verliefd te zijn. Ik durf niet te kiezen, straks kies ik verkeerd! Ik ben bang. Bij elke stap die ik doe ben ik bang. Bang dat mijn voet blijft haken en ik val. En dan val ik toch in mijn hoofd. Over niets, iet wat hol en groot is. Hoe leg ik dat uit? Hoe leg ik uit dat als ik in de spiegel kijk ik mezelf niet herken. Ik zie een meisje, meer niet. Verder niks. De angst en de onzichtbaarheid zitten vanbinnen nmaar dàt ben ik echt. Dat wat je niet aan de buitenkand ziet ben ik. Het omhulsel is een reflectie van wat zou moeten zijn. En daar praten de anderen tegen, terwijl de e chte ik onzichtbaar blijft. En dat wil ik niet. Dat is ondraaglijk.”
“Vanaf dat moment ben ik verdwaald. Mijn afkeer van het leven en mijn verlangen om er niet te zijn. Vanaf dat moment weet ik dat ik verder, voortaan, altijd het liefst alleen zou wensen te zijn, zonder mij aan iemand of iets te hoeven binden, want ik wil niet zien hoe mijn liefde en de schoonheid die ik koester worden verwoest of beschadigd.”
“Ik tors drie lasten: ik ben homoseksueel, ik ben katholiek, en ik ben blank. Moet ik mij daarvoor schamen? Geenszins! (Goedkeurend gemompel.)Homoseksueel ben ik bij geboorte, en rooms-katholiek ben ik door genade: aan geen van beide is dus ene moer meer te doen. En kan men mij verwijten dat ik blank ben? Ik zoude niet weten hoe. Ik schaam mij er niet voor dat ik blank ben, en ik houd het ook niet geheim: ik zoude dat niet eens willen. (Geroep: "Die man die heb gelijk!") ”
“Eens heb ik gemeend dat menselijk zijn het hoogste doel was dat een mens kon nastreven, maar nu zie ik in dat dit bedoeld was om me vernietigen. Nu ga ik er trots op te zeggen dat ik onmenselijk ben, dat ik niet tot mensen en regeringen behoor, dat ik niets met geloofsbelijdenissen en principes te maken heb. Ik heb niets uitstaande met de krakende machine der mensheid - ik behoor tot de aarde!”
“Wat is mijn kathedraal? Ik werk aan een kathedraal die ik niet ken en als hij voltooid is, zal ik er niet meer zijn en niemand zal weten dat ik eraan heb gewerkt.”
“Ik weet ook echt niet hoe het met me gaat. Ik weet het niet. Ik ploeter wat voort, kom de dagen door en af en toe moet ik lachen omdat iemand een grap maakt of voel ik me gelukkig omdat er een vogel in de boom naast mijn slaapkamer woont of ben ik bang dat iemand een stomme opmerking maakt of heb ik hoofdpijn omdat ik gespannen ben of ben ik verdrietig omdat ik meeleef met een zielige vriendin of ben ik neerslachtig omdat ik me verveel of ben ik nieuwsgierig omdat iemand belt.”