“Ik besef plotseling dat ik in een voortdurende vrees leef te moeten bestaan in een maatschappij waar iedereen iedereen voor de gek houdt.”
“Ik koos het bestaan niet, maar ik besta. Een ongerijmdheid die verantwoordelijk voor zichzelf is, dat ben ik.”
“Maar plotseling begon mijn hart sneller te slaan, mijn hand beefde en drukte de zijne; ik werd warm en met mijn ogen zocht ik in het halfduister zijn blik en plotseling voelde ik, dat ik niet bang voor hem was, maar dat deze angst liefde was, een nieuwe liefde, groter en inniger dan vroeger.”
“Als ik ergens vertel dat ik vegetariër ben, word ik bijna altijd gewezen op een inconsequentie of probeert men een zwak punt te ontdekken in een bewering die ik nooit heb gedaan. (Ik heb vaak het idee dat mijn vegetarische levenswijze voor zulke mensen belangrijker is dan voor mij.)”
“Ik vind het doodzonde van mijn tijd om me te verdiepen in de organische geesteswoekeringen van een dichter die me niets beters te melden heeft dan het niets, de leegte, het onverstaanbare. Het onverstaanbare heb ik thuis ook, als ik door de WC-deur heen probeer te praten met mijn vriendin. Het onzegbare, dat roeren wij thuis door de muesli. Ik wil poëzie die me meeneemt naar een wereld die ik nog niet ken, naar een inzicht dat ik nog niet had, naar een uitzicht dat ik nergens anders had kunnen vinden. Ik wil een gedicht dat zo goed is, dat ik bijna vergeet dat het, zoals elk gedicht, een taalbouwsel is – een volmaakt bedrieglijke travestie waar het grote niets doorheen schijnt, een van zijn eigen leugenachtigheid getuigende leugen van inkt. Ik wil een gedicht als een huis, dat me op één steen na laat geloven dat ik er werkelijk in zou kunnen wonen.”
“Een beetje medelijden en een beetje ruimhartigheid, zei ik, ik zei geen liefde: in universele liefde geloof ik niet zo. Liefde van iedereen voor iedereen, dat kunnen we misschien beter overlaten aan Jezus. Liefde is immers iets heel anders. Het lijkt helemaal niet op ruimhartigheid en evenmin op mededogen. Integendeel. Liefde is een eigenaardig mengsel van twee tegengestelde dingen, een mengsel van het ergste egoïsme en de meest volmaakte toewijding. Een paradox! Bovendien, liefde, de hele wereld praat voortdurend maar over liefde, liefde, maar liefde kies je niet, je raakt ermee besmet, als een ziekte. Liefde overvalt je, als een ramp. Dus wat kies je dan wel? Waartussen moet een mens bijna elk moment kiezen? Óf ruimhartigheid, óf kwaadaardigheid.”